Lees hier over haar ervaringen in Kisumu.
Ik ken mijn buren niet. Ik weet hun voornamen – nauwelijks, en dat zijn alleen de buren die in hetzelfde huis wonen. Links, rechts, tegenover? Geen idee.
In Kenia is dit niet het geval; in de Small Christian Communities kent iedereen elkaar. Niet alleen van naam, maar ook écht, als mens. Van naaste tot buur, van familielid tot bekende, men ziet elkaar. Men weet elkaar te vinden.
Afgelopen zomer heb ik vijf weken doorgebracht in Kisumu, aan Lake Victoria, bij Mary Kizito en haar familie. Haar familie; haar gemeenschap, of community zoals het daar genoemd wordt. Ik ken mijn oom nagenoeg even goed als zij haar hele compound – als er iemand sterft vindt er een buurtfeest plaats.
Muzungu’s die op bezoek zijn, blanken, vallen niet per se buiten deze gemeenschap. Ik kreeg vaak te horen dat ik nu vier moeders had – Mary in de compound waar ik woonde, Eunice in Pandipieri, Molly in de rest van Kenia en mijn biologische moeder in Nederland. Daarnaast hebben nog wel drie vrouwen mij aan anderen voorgesteld als hun dochter of kleindochter.
Al deze geweldige vrouwen (behalve mijn ‘echte’ moeder) heb ik ontmoet via het Kisumu Urban Apostolate Programme, ook wel Pandipieri genoemd, de organisatie waarbij ik op bezoek was. Dit ontwikkelingsproject is in 1978 begonnen door missionaris Hans Burgman, die inmiddels zelf als een soort heilige geëerd wordt met schilderijen en citaten op de muren. Deze NGO is nog steeds operationeel vanuit een katholiek quasi-collectivistisch perspectief in de sloppenwijken van Kisumu. Met een bijna ontelbaar aantal afdelingen – ik kon maar één dag bij elk project doorbrengen in mijn vijf weken – houdt de gemeenschap zichzelf staande. De programma’s houden zich voornamelijk bezig met gezondheidszorg, onderwijs en verschillende soorten hulp voor (straat)kinderen, waaronder onder andere een hiv-kliniek, twee scholen, therapie, juridisch advies, rehabilitatie, voedingshulp, computerlessen en een kunstschool.
Ik heb al deze projecten bezocht en zo goed mogelijk geholpen – de meeste dagen bestond dat voornamelijk uit dossiers updaten, baby’s wegen en gesprekjes met bedlegerige patiënten voeren – maar ik merkte al snel dat hulp van vrijwilligers welkom maar gelukkig veelal onnodig was. Het denkbeeld van Hans Burgman (naast missionaris ook filosoof), dat een gemeenschap zichzelf op de eerste plaats moet helpen voordat er anderen aan te pas komen, heeft dus gewerkt; een constante toestroom van Westers geld en westerlingen zelf die na een maand weer weggaan kan nooit zo effectief zijn als een honderdtal mensen op de been brengen om hun eigen buurt zo goed mogelijk zelf te ondersteunen.
Dit werkt dan ook het beste in maatschappijen waar men al op elkaar aangewezen is. In een ‘meritocratie’ is men vergeten dat wij groepsdieren zijn – mensen functioneren het beste in dynamische, overlappende en interafhankelijke netwerken. Ik ga van nature anders met anderen om dan in Kenia de norm is. Dit duidelijke culturele verschil valt vooral op in de makkelijke manier waarop men met elkaar omgaat. Je geeft gelijk een hand als je elkaar ziet, ook als je elkaar al weken kent. Als iemand je iets aanbiedt (eten, drinken, de mogelijkheid een begrafenis in de community bij te wonen) stem je toe, anders ben je onbeleefd. Een blanke kun je altijd om geld vragen; zij hebben genoeg.
Moeilijk wennen voor een individualistisch individu. In Nederland is het vaak eerder beleefd te weigeren, niks te vragen, om geen fysiek contact in te leiden. Toen ik vertelde dat ik m’n koffer de eerste paar dagen niet had, hoorde ik standaard ‘waarom heb je dat niet gezegd?! Je had mijn kleren/zonnebrand/tandenborstel wel kunnen lenen!’, terwijl ik juist het gevoel had niemand goed genoeg te kennen om nog meer gunsten te eisen; ik mocht hier toch al verblijven voor minder dan zes euro per dag?
Deze wezensvreemde manier van doen bleef voor mij helaas deels een toneelstuk. Het nadeel van elke groep is de groepsdruk die erbij komt kijken. In Kenia val je als niet-katholiek (vooral als je je in een Apostolate Programme bevindt), homoseksueel en/of ongetrouwde vrouw snel buiten de boot. Ik heb eigenlijk constant moeten liegen om mijn plek te vinden – niet alleen om mijn eigen hachje te redden, maar ook omdat ik mijn tijdelijke gemeenschap niet met zoiets op wilde zadelen. Enerzijds is er weinig reden om je confronterend op te stellen over identiteitskwesties (levenslange katholieken veranderen in mijn ervaring overwegend niet snel van mening); anderzijds zou ik niemand aanraden zich wekenlang zo te verschuilen achter een identiteit die niet de eigen is.
Ik heb natuurlijk niks te klagen. Ik woon in Nederland, waarschijnlijk het meest tolerante land van de wereld. Ik heb niks te verduren, vergeleken met quote-unquote mensen zoals ik die in Kenia wonen. Of Saudi-Arabië. Of Rusland, of de Dominicaanse Republiek, of Iran, of India, enzovoort.
Dat terzijde.
Ik heb uiteraard ook positieve ervaringen opgedaan.
Met de kinderen werken was geweldig. Ik heb in allebei de scholen meerdere vrije middagen en zaterdagen doorgebracht, zowel in de nursery school voor kleine kindjes uit de buurt wier ouders zich de normale basisschool niet konden veroorloven als de ‘Non-Formal Education’ voor straatkinderen die inwonen bij Pandipieri. Veel van deze kinderen zijn vanwege misbruik of mishandeling wegglopen van huis en zijn dus al jaren niet naar school geweest. Ze mogen vrijwillig drie maanden op de compound van Pandipieri wonen waar ze onderwijs ontvangen en hun begeleiders hun stinkende best doen een voogd voor hen te vinden. Na drie maanden moeten ze weg – de voorzieningen van Pandi zijn zeer beperkt en er zijn altijd meer hulpbehoevende kinderen.
Eén jongen, Simon, dertien jaar oud, die gelijk naar me toe kwam, was al vier jaar niet naar school geweest toen hij door Philip, de Pandi-medewerker die door Kisumu rondtrekt en door de samenleving vergeten kinderen zoekt, op straat benaderd werd. Niettemin was hij ontzettend nieuwsgierig; bestaan dinosaurussen echt? Waar gaat dat boek over? Wanneer was de Koreaoorlog? Begon elke zin met ‘Let me ask you something…’ en wilde altijd meer horen.
Al met al ben ik, het moeilijke en het mooie in ogenschouw nemend, ontzettend blij dat ik deze kans gekregen heb. Ik hoop dat alle Nederlanders op deze manier een andere cultuur mee kunnen maken, maar vooral dat mijn Keniaanse vrienden ook hierheen kunnen komen. Dat ze ervaren het allemaal waar is wat ik verteld heb. Ja, mijn haar doet dat steile gebeuren vanzelf. Nee, de AOW-regeling is geen socialistische fantasie. Ja, onze koning is echt die jongen die in 2007 bij jullie op bezoek was.
We zouden Afrika niet persoonlijk moeten hoeven ervaren om ons te realiseren dat andere culturen net zoveel waard zijn als onze Judeo-Christelijke. Toch zou het veel mensen goed doen een tijdje iets anders dan gemiddelde Nederlanders mee te maken. Al zou ik Afrika de verschrikking Baudet niet aandoen.
Clara Eggenhuizen, V6C, 2018